Nijlgans

Naamgeving
Nijlgans (Alopochen aegyptiaca)

Uiterlijk
De nijlgans is niet alleen een exoot maar zet er ook exotisch uit. Kenmerkend voor deze veelkleurige gans (feitelijk een eend) is de donkere vlek rond het oog, de witte vleugelband en het vaak luidruchtig gedrag. Het zijn hoog op de poten staande slanke vogels.

Lengte: 66-71 cm
Spanwijdte: 110-130 cm
Gewicht: 1.5-2.3 kg

Biotoop en leefwijze
De nijlgans wordt gevonden in een groot aantal biotopen. De vogel geeft de voorkeur aan gebieden met een afwisseling aan water, bos en grasland tegenover zeer open en minder gevarieerde gebieden. Alleen in gebieden met grootschalige akkerbouw waar plassen en graslanden schaars zijn, wordt deze soort nauwelijks waargenomen (bijv. Flevoland) of is deze beperkt tot buitendijkse gebieden en binnendijkse kreken met moerasontwikkeling langs de oevers (Zeeland). Overdag bevinden nijlganzen zich doorgaans op een oever, terwijl zij tegen de avond vertrekken naar een foerageergebied tot op enkele kilometers van de plassen. De nacht brengen zij niet in het voedselgebied door. Ook de nijlgans broedt in de nabijheid van water. In de noordelijk delta worden broedgevallen bijvoorbeeld vooral langs grotere wateren en voormalige kreken vastgesteld . Nijlganzen nestelen doorgaans op de grond (in gebieden met geringe predatiedruk), in dichte vegetatie of onder struikgewas. Maar de keuze voor een broedplaats kan zeer flexibel zijn: nesten worden ook gevonden in oude boomnesten van roofvogels, kraaien of reigers, in boomholten, op hoogspanningsmasten en op gebouwen tot 60 meter hoogte. De nijlgans is een territoriale soort. Het foerageren en grootbrengen van de jongen vindt plaats binnen een broedterritorium, dat met ongeveer 1 hectare vrij groot is. Zij blijven rond de broedplaats vaak tot ver in het najaar. Niet-broedende vogels of niet succesvolle broedvogels verzamelen zich in juli in ruigroepen in de nabije omgeving van water. Deze verlaten zij weer in augustus/september. Nijlganzen behouden hun vliegvermogen tijdens de rui. Omdat er in Noord-Afrika, het oorspronkelijke leefgebied van de nijlgans, naast landpredatoren ook grote waterpredatoren (krokodil) een bedreiging vormen is de mogelijkheid om te kunnen blijven vliegen erg belangrijk. Nijlganzen zijn dus niet zo kwetsbaar als ganzen, die tijdens de slagpenrui niet kunnen vliegen en zich terugtrekken in ontoegankelijke gebieden.

Ruiperiode
Juli (piek) ‐ augustus

Broedwijze
De nijlgans is een territoriale soort en dus geen koloniebroeder. In Europa hebben de meeste ganzen een relatief kort broedseizoen. Gemiddeld ligt er 2‐3 maanden tussen de vroegste en latere broeders. Het broedseizoen voor de nijlgans is daarentegen veel uitgestrekter. Data van de eerste eileg kan variëren met meer dan 6 maanden. In tropisch Afrika kan deze soort het hele jaar door broeden, maar het merendeel broedt vlak voor het regenseizoen zodat genoeg voedsel beschikbaar is wanneer de jongen uitkomen. In gebieden met één regenperiode is er gewoonlijk ook maar één piek in broedaantallen, in gebieden met twee regenperioden worden er ook twee pieken waargenomen. Lensink (1999) suggereert dat de nijlgans in Europa zich vergelijkbaar gedraagt als zijn soortgenoten in Afrika. De nijlgans broedt wanneer de omstandigheden gunstig zijn en in Europa benut deze soort dus buiten de winter om elke kans om te broeden.

Voortplanting
Aantal legsels: 1 per jaar
Aantal eieren: 5-6 eieren
Broedduur: 28-30 dagen
Broedperiode: Januari ‐ oktober (piek tussen half april ‐ begin juni)

De nijlgans broedt in Nederland bijna het hele jaar rond. Volgens Lensink (1999) loopt de broedperiode van eind februari tot oktober en komen eind april/begin juni de meeste jongen uit het ei. In stadparken zijn echter al half december de eerste jongen waargenomen. Volgens Van Der Jeugd en Majoor (2010) zijn buiten de stad de meeste jongen eind maart te zien. Ook is een tweede broedsel mogelijk. In de Atlas van de Nederlandse Broedvogels wordt beschreven dat nijlganzen met jongen tussen januari en oktober worden gemeld, met een duidelijke piek tussen half april/begin juni.

Voedsel
Scheuten van oever- en waterplanten, wortels, gras en zaden.

Voorkomen
Nijlganzen komen sinds het eind vijftiger jaren in Nederland voor. Het zijn vogels die ontsnapt zijn uit watervogelcollecties en succesvolle broedvogels zijn. Ze hebben zich enorm uitgebreid en het zwaartepunt van de verspreiding ligt in West-Nederland en het rivierengebied. Het aantal broedparen bedraagt circa 5000-6000 broedpaar in 2005.

Bejaging
Het bejagen van nijlgans wordt op provinciaal niveau bepaald.


De wildbeheereenheid is de vereniging van lokale jachthouders en jagers die uitvoering geeft aan verantwoord en duurzaam wildbeheer.